Translate

118. OVER DE PATER EN DE FILOSOOF.

De pater is Leo Van Breda en de filosoof Edmund Husserl (1). Het is 1938. In Freiburg overlijdt de filosoof en in Leuven bereidt de pater een dissertatie voor over Husserl. Daartoe wil hij ongepubliceerd werk, in handschrift, van de filosoof raadplegen. Dat ligt echter moeilijk want het is nazi-tijd in Duitsland en de Husserls zijn joden. Zodoende kost het de pater enige moeite om het adres van de weduwe Husserl in Freiburg te achterhalen. De contacten met de weduwe verlopen vervolgens voorspoedig. Zij is 80 en aanvankelijk verbaasd over de komst van deze jonge snaak van 27, weliswaar betrouwbaar wegens in monnikspij. Haar omstandigheden zijn financieel rooskleurig maar politiek slecht. Ze woont in hun huis op de Schlossberg en wie die buurt kent – we waren er één keer – weet dat dit de goudkust van Freiburg is. Politiek is echter het ergste te vrezen. Als de nazi’s doorzetten, wat moet er dan worden van het Husserl-archief ? En komt de weduwe Malvine straks niet lijfelijk in gevaar ? De twee kinderen waren al uitgeweken naar Amerika, maar de filosoof had het aanbod van een aanstelling aan een Amerikaanse universiteit geweigerd omdat hij geen aalmoes wilde. Nu, na zijn overlijden, blijkt hoe naïef deze beslissing was. 

Pater Van Breda reisde om academische redenen naar Freiburg en bevindt zich nu in een complexe en praktische noodsituatie, waarbij hij zich realiseert dat hij het voortouw moet nemen. Het wordt een heel avontuur, als in een spannend jongensboek. De filosofie speelt weliswaar een rol in het boeiende verslag, maar het zijn toch hoofdzakelijk de spannende gebeurtenissen die de lezer in de ban houden. Elementaire kennis van filosofie is niet nodig om het verhaal te kunnen smaken. De essentie is het onwaarschijnlijk verhaal van de redding van het Husserl-archief èn van de ontsnapping van de weduwe Husserl aan de nazi’s. 

Daar de nazi’s voortdurend nieuwe, beperkende maatregelen invoeren tegen de joden, wordt de kwestie van het archief dringend. De weduwe gaat akkoord met de verhuis van het archief naar een klooster in Konstanz, tegen de Zwitserse grens. Het betreft 40.000 bladzijden plus 10.000 transcripties, verpakt in drie reiskoffers. Een zuster benedictanes reist met die koffers en dat is een risico. Een reiziger alleen met drie koffers kan op zich de argwaan van de politie wekken, maar zeker als men hem/haar zou dwingen om de koffers te openen voor controle, zou hij/zij in een vervelend parket belanden. Wie reist er immers met zovele documenten, deels ook nog gesteld in een soort privé steno, dat makkelijk voor geheime codetaal zou kunnen doorgaan ? Als lezer denk je heel even als vanzelf aan de avonturen van Mata Hari, ofschoon het hier een kuise non betreft. Zij nam een groot risico, op aansturen van Van Breda. Hieraan zie je de gedrevenheid van de jonge pater, gecombineerd met enige jeugdige overmoed. Het zou veiliger maar ook omslachtiger zijn geweest de koffers bijvoorbeeld in drie keer over te brengen. Het archief is voorlopig gered, dat is dat. 

De volgende episode is het transport naar het buitenland. Er wordt overlegd met de weduwe. Zij gaat, wellicht met de rug tegen de nazi-muur, akkoord om het archief over te brengen naar Leuven. Het is niet alleen een ingewikkeld verhuisplan, bedoeling is in Leuven een onderzoekscentrum Edmund Husserl op poten te zetten. Daartoe heeft Van Breda het fiat van de universiteit nodig en dat is niet niks, want het gaat om lokalen, personeel en dus extra fondsen en dat in deze turbulente tijd. Bovendien leefde Leuven nog in de traditie van de thomistische filosofie en werd Husserl als een nieuwlichter beschouwd. 

Hoe krijg je de documenten het land uit ? Door de vrede van München geruggesteund was Hitler Sudetenland binnengevallen en een inval in Polen werd vermoed. Het vredesverdrag met Stalin kondigde ook al niet veel goeds aan, het was duidelijk slechts een voorwendsel. De grenzen zouden dus streng bewaakt worden. De diplomatieke kanalen konden de oplossing zijn ! Het Belgische consulaat in Frankfurt kan echter niet helpen en verwijst de pater door naar de ambassade in Berlijn. De ambassadeur is echter niet bereikbaar, hij wordt opgeslorpt door de waterval aan politieke gebeurtenissen. Dreigt oorlog met België ? De pater slaagt er met hulp van katholieke politici in Brussel in contact te krijgen met Buitenlandse Zaken. Buitenlandminister Spaak persoonlijk zet het licht op groen voor het transport van de drie reiskoffers in de diplomatieke valies. Daar echter slechts post en goederen van Belgische onderdanen op dit veilige transportmiddel kunnen rekenen, stelt er zich een juridisch probleem. Van Breda ziet zich genoodzaakt aan de weduwe Husserl voor te stellen het archief formeel op zijn persoonlijke naam te zetten, een ongehoorde stap uiteraard. De weduwe vertrouwt de pater en heeft ook weinig keuze. Als ultieme garantie wordt een tegendocument opgesteld, waarin de pater verklaart het archief binnen de drie jaar terug te geven aan de erven Husserl. Nu is de weg vrij voor het overbrengen van de reiskoffers naar Berlijn, in hartje nazi-land ! Het transport geschiedt opnieuw in één keer. Je kan je afvragen of de soutane of monnikspij niet een doorslaggevende factor is geweest in het ontlopen van de nazi-controle. Dan is het een fluitje van een cent, de documenten verkassen naar het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken in Brussel en vandaar naar Leuven. 

De Francqui-stichting verleent een toelage om gedurende twee jaar twee personeelsleden aan te stellen. Het worden de Husserl-getrouwen Fink en Landgrebe. Zij begeven zich onverwijld aan de transcriptie van de persoonlijke documenten in steno, een taai en langdurig karwei. 

De oorlog gooit alles om. Het Husserl-archief wordt verspreid over meerdere locaties en loopt gevaar. Een klein gedeelte bijvoorbeeld wordt verborgen in de abdij van Postel, door abt Celeste Waterschoot, die ik warempel nog persoonlijk gekend heb. Er is echter iets veel ergers aan de gang. De Jodenvervolging tart elke verbeelding. Hier toont Van Breda zich niet van zijn beste kant. Hij tracht te schipperen in de contacten met de Duitse bezetter, net als de Belgische kardinaal Van Roey, die zich na de oorlog de uitspraak liet ontvallen : de kerk heeft in de eerste plaats de kaart getrokken van de interessante gevallen,waarmee Joden werden bedoeld, die vatbaar waren voor bekering. 

De Nederlandse aartsbisschop De Jong reageert anders. Hij spreekt zich publiekelijk uit tegen de Jodenvervolging en komt in conflict met de Duitsers. In die periode worden 250 tot het katholicisme bekeerde Joden gevangen genomen en later geëxecuteerd. Er wordt naar De Jong verwezen als oorzaak, al zou dat nog uit Duitse oorlogsbronnen moeten blijken. De Jong was principieel en moedig, zijn Belgische collega en de paus pragmatisch en laf.  

Maar, op een lager niveau, minder in het openbaar, had Van Breda, in de luwte van zijn positie, wellicht meer kunnen doen. Een door hem niet geholpen Jood, met de in Antwerpen bekende naam Marinower, voegt Van Breda zijn weinig vleiend oordeel toe : een bangschijter. Je kan je inderdaad niet van de indruk ontdoen dat pater Van Breda vooral geïnteresseerd was in goede contacten met de Vlaamse katholieke bourgeoisie, van wie hij geld voor zijn archief hoopte los te peuteren. Zijn edelmoedigheid had een mercantiel kantje. Hij bouwde daartoe een heus netwerk uit, voor dat begrip bestond. Zelfs de weduwe Husserl, die erkende hem eeuwige dank te zijn verschuldigt, schrijft over pater Van Breda :

Hij is een zeer slimme man, maar als politicus is hij een struisvogel, altijd lichtelijk optimistisch, onderschat hij de onopgeloste moeilijkheden, en neemt zijn wensen voor werkelijkheid. Hij is ook mateloos eerzuchtig en wil voortdurend gehuldigd worden.

Het herinnert mij spontaan aan mijn jeugd op een katholiek internaat, waar de rijke ouders van de leerlingen zeer veel meer in tel waren dan de arme ouders. De katholieke geestelijkheid papte altijd graag opportunistisch aan bij hen, die voor financieel of politiek voordeel konden zorgen. Wel in naam van een god natuurlijk en dan mag er wat meer…

Wie, nog in de jaren zestig, in Leuven een cursus filosofie in zijn curriculum aantrof, werd geconfronteerd met Husserl. De universiteit ging prat op het archief. De filosofie van Husserl was nochtans zeer specifiek. Hij is de grondlegger van de fenomenologie, een theorie, die de kern van de dingen beschouwt, los van persoonlijke omstandigheden, overtuiging, waarneming, ervaring enz. Een simpel voorbeeld is een ei : wat is dit, los van de opgeslagen ideeën over kippen, over bereidingwijzen, smaken enz ?! Ondergetekende heeft dit nooit gesnapt, het ging hem te hoog in intellectuele Spielerei. Bovendien kwam ik nooit over het bezwaar heen hoe een katholiek priester, bevooroordeeld door zijn geloof, - de Leuvense professor Wylleman in casu - onbevooroordeeld aan filosofie kon doen ? Dit bezwaar werd in een college behandeld en weggefilosofeerd in ijle metafysische beschouwingen. Het gezag van Leuven echter gaf de theorie van Husserl aanzien en in filosofenmiddens stond zij hoog aangeschreven. Husserl poneerde zelfs een theorie van alles na te streven ! In de jaren dertig ! Daarmee bedoelde hij een alomvattende en absolute wetenschap, die de methodische grondslag voor alle afzonderlijke wetenschappen wil leveren. Hij staat hiermee lijnrecht tegenover Friedrich Nietzsche, die een filosofisch bommetje in het stilstaande water van de filosofenvijver had gegooid met zijn stelling dat lichaam en geest geen gescheiden eenheden zijn. Terloops verklaarde Nietzche god ook nog dood. Husserl en Nietzsche zijn elkaars antipoden, de ene gelovend in iets hogers, de andere doodnuchter en materalistisch. 

Die theorie van alles is er nooit gekomen. Integendeel, de filosofie heeft zwaar aan belang moeten inboeten. Eerst door toedoen van de psychologie, die de geest als apart onderzoeksdomein inpalmde, later door de spectaculaire ontwikkelingen in de exacte wetenschappen. Veel later verkondigde een natuurwetenschapper hetzelfde als Husserl na te streven  : een totaaltheorie van alles. Zijn naam :  Stephen Hawking ! 

Ofschoon filosofie van haar maatschappelijke pretentie is ontdaan, mag ze toch niet worden wegbezuinigd. Daar zijn enkele goede redenen voor. De geschiedenis van de filosofie laat zien hoe in achtereenvolgende tijdvakken werd gedacht en geleefd. Dat opent de geest en doet beseffen dat de opvattingen van deze tijd wellicht ook maar van voorbijgaande aard zullen zijn. Het is immers zonneklaar dat het herleiden van mens en samenleving tot het nuttige, tot het bruikbare, tot digitaal hanteerbare modules, tot verdienmodel een forse reductie betekent van het menszijn. Elke burger ervaart dat in bepaalde winkels : kopen, betalen en wegwezen. De mens wordt uitgekleed tot zijn bruikbaar aspect, doorgaans zijn financiële waarde. Het is de extreme consequentie van het populaire principe waar is wat werkt. Er is meer tussen hemel en aarde dan de gebruikswaarde van mens en dingen. Liefde, waarden, een levensdoel, een relatie, schoonheid zijn waarden, die niet te vatten zijn in utilitaire categoriën. Dat leren inzien, daarbij helpt een historisch besef van de evolutie van mens- en maatschappij-opvattingen. 

Voorts biedt de filosofie een methode aan voor analyse, logisch redeneren, afstand nemen van vooroordelen en voorkeuren, kortom, filosofie is helpend bij het leren denken. Welke rol de fenomenologie van Husserl hierbij kan spelen, is niet zo belangrijk, net zomin als elke andere filosoof niet wezenlijk is voor het leven hier en nu, met uitzondering misschien van Plato, althans voor het westerse denken. De tijd van de grote filosofische stelsels is voorbij, zij het dat één absoluut stelsel pal overeind staat, weliswaar van politiek-economische snit : het neoliberalisme.

Het verhaal van het Husserl-archief is bijzonder, vooral in historische zin. Er worden ook onverwachte details vermeld, bijvoorbeeld de ontstaansgeschiedenis van de bank J. Van Breda en de oprichting van de krant De Standaard. Grappig is de ontvangst van pater Van Breda bij Jean-Paul Sartre thuis. De twee staan filosofisch lijnrecht tegenover elkaar, maar bejegenen elkaar vriendelijk. Tot Simone de Beauvoir binnenkomt en ijzigt meedeelt dat ze een katholiek priester geen hand geeft. Het boek leest voor twee derden ook nog als een trein en vervulde een beste rol als gezel in een periode van rustig thuis. Het laatste deel is een gedetailleerd verslag van de verdere lotgevallen van het Husserl-archief en van pater Van Breda. De auteur vermijdt de valsstrik van het idealiseren van pater Van Breda, zijn verhaal is behoorlijk gedetailleerd èn nuchter. 

Tot slot : is filosofisch bewust leven een voorwaarde voor vervulling van je menszijn ? Is het filosofische Ken uzelf van de oude Grieken nog relevant, nu het in deze tijd pragmatisch in een psychologisch jasje is gewurmd ? Je stelt vast dat mensen zeer verschillend in het leven staan. Voor velen zijn kinderen en een gezinsleven de hoogste betrachting en de hoogste voleinding van het menselijk potentieel. Voor anderen is het verzamelen van geld en goederen het hoogste goed, waarvoor ze alles veil hebben. Anderen weer dromen van macht, invloed, heersen over anderen en onsterfelijkheid. Nog weer anderen willen terug naar de natuur en daarin opgaan. Rare snuiters zeggen hun baan op en vertrekken, op zoek naar de zin elders in de wereld of maken van reizen hun levensdoel, te voet, per zeilboot, met de fiets of anderszins. Een belangrijke minderheid, misschien zelfs een meerderheid wil gewoon een goed leven, gebaseerd op een riant inkomen. Ten slotte zijn er ook nog anderen, die het hoogste goed verwachten van een in alle opzichten onafhankelijk, vrij en intellectueel leven. 

Wat objectief het hoogste is, valt niet te zeggen, je beoordeelt het leven van anderen immers aan de hand van je eigen maatstaven.

Noot : 
(1) :Horsten, T., De pater en de filosoof, uitgeverij Vrijdag, 2018.

Herman van Schoten, Schoten, België, 24/07/2018. 
Alle rechten voorbehouden : vanschotenherman@gmail.com.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten