Ik ben een
hangoudere !
In elk geval
qua overtuiging, in de praktijk is dat nog wat minder.
Voor de
goede orde, er zijn twee soorten ! En het is de eerste soort die de negatieve
beeldvorming heeft veroorzaakt. Het zijn de ouderen die de winkelcentra
bezetten. Ze opereren individueel en in kleine groepjes. Hun kenmerk is
verveling. Ze sloffen langs de winkelpanden, alsof ze op weg zijn naar de galg.
Hun tred vertolkt hun bestemming : het einde. Ze drukken zich dicht tegen de
etalages aan, het hoofd licht gebogen en slepen zich gedachteloos voort,
althans dat is toch wat je aan hen kan aflezen. Ik ben wel eens in de
verleiding gekomen om er eentje aan te spreken, maar deinsde daar toch voor
terug. Iemand die zijn balans en eindafrekening heeft opgemaakt, moet je zijn
laatste slakkengangetje gunnen, zodus. Maar je bent wel benieuwd of ze nog een
stem hebben en ogen om je aan te kijken, of ze nog aan te porren zijn of uit te
dagen. Zoals je als kind kevers ving, ze in een stekkendoosje stopte en ze met
een stokje aanporde. In kleine groepjes bezetten deze sombere figuren ronde
punten in het winkelcentrum of ze hebben zich geposteerd voor een groot
muurbord, waarop alle winkels met nummer, specialiteit en ligging zijn
aangegeven. Je zou verwachten dat ze ook de krantenwinkel bezet houden, op
dezelfde manier als kinderen zich in de afdeling stripboeken van een warenhuis
installeren terwijl de ouders de boodschappen doen. Toch is dat niet het geval
terwijl je toch zou verwachten dat het gratis kennis nemen van de
wereldgebeurtenissen een aangenaam tijdverdrijf is. Niet dus, wat alleen maar
bevestigt dat ze uitgeblust zijn. Niets interesseert ze nog en daarom brengen
ze hier hun lege dag door, nog wat zielloosheid toevoegend aan zo’n
winkelcentrum, dat daarvan toch al ruim voorzien is. Treedt het
bewakingspersoneel tegen hen op ? Neen, dat vermocht ik niet vast te stellen.
Ze doen dat wel tegenover luidruchtige jongeren en graffitikunstenaars.
Deze
categorie hangouderen, de lezer zal mij begrijpen, daar heb ik geen voeling
mee. Nochtans zijn deze levensmoeë medeburgers geen criminelen, geen
pre-criminelen en al helemaal geen parallelle criminelen. Ik voel er een zeker
ontzag voor. Door hun manier van zijn en zich gedragen tonen ze zich onthecht
en immuun voor alles en iedereen. Alle draden, waarmee de samenleving hen
levenslang aan het lijntje heeft gehouden, zijn doorgeknipt. Ze zijn eindelijk
vrij maar het is een negatieve vrijheid. Niets kan hen nog wat schelen en ze
zijn op die manier onaantastbaar geworden. Dat verdient toch wel enig respect.
Ik wil er niet mee worden geassocieerd en daarom zet ik er een flinke stap in,
telkens ik zo’n exemplaar in de verte ontwaar. Ook nu heeft de commercie de
ogen in de zak. Een beetje vooruitziende begrafenisondernemer zou hier kaartjes
uitdelen, toch ?
Hoe anders
ligt het bij de positieve variant ! Deze kom je in onze contreien weinig tegen
en dat heeft te maken met klimaat en cultuur. Daarom is mijn vakantieland Portugal
een ideale humus voor deze mensensoort ! Ze troepen hier niet samen in koele,
flitserige winkelcentra, maar op en rond het lokale marktpleintje van hun dorp
of gehucht, waaraan ze leven en sfeer geven, het hele jaar door want goed weer
is er meestal. Het handelt uitsluitend om senioren van het mannelijk geslacht.
Dat hoort blijkbaar zo. Je kan veronderstellen dat de mannen hier hun
solidariteit beoefenen en hun herinneringen ophalen, terwijl de vrouwen het
huis schoonmaken, de was doen en het eten bereiden. Een eerbare want
traditionele rolverdeling, toch ? Weliswaar anderscultureel, maar dat moeten we
aanvaarden, leerde ik van onze linkse intellectuele roergangers.
In mijn
fantasie zie ik in zo’n Portugees dorp altijd weer het volgende. Het zijn
volkse figuren in tot op de draad versleten kleren, hier geboren en getogen,
elkaar kennende van de schoolbanken en van dezelfde kwajongensstreken, met een
beroepsverleden van boer, bakker of schoenmaker, met hetzelfde kleine pensioen,
en begiftigd met dezelfde gave van berusting.
Ze vinden
elkaar ’s ochtends al rond de klok van 10 en hebben dan een volle, beloftevolle
dag voor de boeg. Dat doen ze met staren, becommentariëren van alles wat
beweegt, het bespreken van de lokale roddels en vooral het dominospel. Daar
gaan ze fanatiek en soms luidruchtig in op, jaja, deze baasjes zijn nog niet
suf. Rond zo’n tafel van een viertal spelers troept nog een groepje omstaanders
samen, die geconcentreerd het spel volgen, maar niets zeggen. Deze haast
rituele bezigheid wordt onderbroken door de klok, die hen naar huis maant voor
het warme middagmaal. Daarna zie je ze een poos niet meer. Is het in de
namiddag te warm ? Geven ze zich over aan een dutje ? Maken ze van de
gelegenheid gebruik om hun vrouw de mantel uit te vegen ? Hoe dan ook, ik heb
het bruin vermoeden dat die vrouwen slim, op tijd en subtiel hun uitgediende echtgenoot
een hint geven om maar weer te vertrekken, naar de namiddageditie rond de kiosk
of op het terras van een horecazaak. Deze uitbaters leggen dit vaste cliënteel
geen strobreed in de weg, ofschoon ze niets gebruiken. Nu hult men zich in
stilzwijgen, vermoedelijk ter bevordering van de spijsvertering. Dan komt toch
weer het dominospel tevoorschijn. Voor de goede orde moet worden vastgesteld
dat deze Portugese variant van hangouderen zich niet begeeft aan jeu de boules, wat een voorrecht is van
hun Franse collega’s. Hun dagelijkse verschijning, hun leeftijd en hun saamhorigheid
getuigen hier in hun samenhang van een stuk lokale geschiedenis. Voor de
bevolking vormen zij tevens een soort informele burgerwacht, want ze hebben
alles gezien.
Nu mijn
probleem. Ik zou daar toch zo graag bij gaan staan, mee staren, mee wijzen naar
auto’s en voorbijgangers, bovenop de arbeiders gaan staan die bezig zijn met
het aanleggen van een voetpad en hen constructief een betere tegel aanwijzend of
een voeg met te weinig specie. Toekijken in de tweede cirkel op het dominospel
zou al een hele eer zijn, want doordringen tot de eerste rij zou van een
ongehoorde onbeschaamdheid getuigen. Ik voel mij toch al een vreemde, een
indringer, een buitenstaander. Ik kan niet meepraten over het harde leven
vroeger op het veld en al evenmin over het leven onder Salazar of over de
eerste auto en mijn huid is niet getaand en ik spuw niet de hele tijd. Ik durf
het niet en ik wil het ook niet want het zou aanvoelen als ongenood aanschuiven,
zoals aan een Duitse of Oostenrijkse Stammtisch,
dat doe je niet. En de taal natuurlijk. Ik kan niet mee in hun dialect, dat
hen verbindt en zo strijdig is met het officiële Portugal, dat beweert dat er
geen dialecten bestaan, buiten dan het Mirandês. En de verstaanbaarheid van hun
rauwe klanken wordt nog bemoeilijkt door het ontbreken van meerdere tanden, een
aanpassing die te veel van me zou vergen.
Het is mijn
betrachting om ooit te worden uitgenodigd tot hun kring. Ik oefen reeds in de
voorwaarden van bescheidenheid, traagheid en een voorraad gemeenplaatsen,
waardoor ze zich bevestigd zouden voelen. Ze leven in het verleden en getuigen
daarvan in het heden. Dat verleden moet worden gekoesterd.
Daarom
vormen zij een soort cultureel erfgoed. Een subsidieaanvraag zou ik van harte
steunen.
Herman van
Schoten, Lagos, Portugal, 04/02/2018.
alle rechten voorbehouden : vanschotenherman@gmail.com.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten