Translate

112. KAMERS VOOR REIZIGERS.

 Zo stond het er, in koeien van letters, op de voorgevel tussen de eerste en de tweede verdieping : KAMERS VOOR REIZIGERS. 

Het pand was echter gesloten, afgebladderd, dichtgespijkerd, met op de bovenste verdieping de ramen open, klaar voor afbraak. Hier speelde zich geschiedenis af. 

Stel je voor, 80-90 jaar geleden of zo. Een handelaar in paardentuig parkeert zijn Minerva, loopt snel door de bittere kou het pension binnen, rammelt met de receptiebel en vraagt of hij een kamer kan krijgen. De madam monstert hem, maar herkent hem niet. 

Is het voor 1 nacht meneer ? 

Zijn pas wordt grondig bekeken en ingenomen, hij wordt ingeschreven in het vreemdelingenregister bestemd voor de politie, krijgt een enorme sleutel in de hand gedrukt plus de waarschuwing dat hij moet aanbellen als hij na tienen nog thuiskomt. 

Niet dat hier zo laat nog iets te doen is. Blijft u eten ? 

De kamer is koud maar niet muf. Hij giet water uit de lampetkan in de teil, verfrist gezicht en handen, droogt zich af, begeeft zich langs de krakende trap terug naar beneden. 

In de gelagzaal zit een man, met de voeten tegen de Leuvense stoof. 

Koud ! 

Tegen wie zegt ge het ! ’t Is toch een hondenstiel, altijd onderweg. 

De man zit aan een glas Stout van brouwerij Goethals uit Meulebeke. 

Geef mij maar een glas gewone Campina !  

Het eten wordt opgediend. De twee mannen eten zwijgend hun avondmaal, elk aan een apart tafeltje, elk met zijn gedachten. Er is geen muziek, je hoort alleen het bestek en af toe gesmak. De peekesstoemp met worst smaakt bij zo’n weer. 

Hebben ze hier telefoon, dat ge weet ?

Ik denk het niet. In de statie, daar zal er wel een zijn. Maar die sluiten vroeg, maar misschien, als ge geluk hebt, dus. Vraag het anders aan madam. 

’t Is dat de vrouw ongerust is. Ze wil altijd weten of ik goed ben aangekomen. 

Vrouwen ! Allemaal dezelfde ! Maar ze hebben wel gelijk. Neem nu die van mij, 8 maanden in verwachting, allee, dat denken we toch. Dan wilt ge toch op tijd thuis zijn. 

De mensen weten niet wat het is, altijd onderweg. Ze denken wat een leventje, zo vrij als een vogel. Maar dag in dag uit met uw marchandise leuren, ik weet het niet. Maar ja, wat anders ? Wat is er buiten verkopen ? Werken in de fabriek ja. 

In welke zaken zit gij, als ik vragen mag ? 

Invoer en uitvoer.

Ook niet simpel !

Soms gaat het goed, soms slecht. En altijd slechte betalers natuurlijk.

Daar heb ik geen last van. Bij mij is het bestellen, leveren en betalen. Boter bij de vis. Anders zit ge elke maand bij de deurwaarder.

De douane is nog het ergste. Als ge uit Holland komt denken ze dat ge smokkelt. 

Maar dat is toch ook zo ! 

De mannen lachen hartelijk. De tweede wenkt de eerste dichterbij. 

Mijne truc is simpel. Onder de capote ! Zo’n geheim plekje, ze kennen er toch niks van, van hoe een moteur ineen zit. Hollandse boter ! Er is toch geen betere ! En goedkoop ! Natuurlijk, goed inpakken, met zilverpapier en dan nog in een blikken doos, dat ze niet smelt onder ’t rijden.

De madam ruimt af. 

Ik heb vandaag rijstpap met bruine suiker !

Koffie, alleen koffie. 

Zoals ge wilt. 

Allee, ik ga maar eens zien. Tot morgen !

Kamers voor reizigers ! Herkenning en herinnering ! We toerden door Frankrijk en boden ons aan in een hotel, gerechtigd als we waren op een dubbele kamer wegens gehuwd. Jaja, in die tijd werd je er nog op gecontroleerd ! En wat zagen we, in al die provinciesteden ? CHAMBRES POUR VOYAGEURS ! Je denkt dan aan geheime afspraakjes, maar neen, het had een noodzakelijke functie ! Stel je voor, een verkoper uit pakweg Besançon moet zijn waren trachten te slijten in zeg maar Alençon. Dat red je niet op een dag heen en terug. Zodoende had je zowat overal te lande kamers voor eenzame reizigers. Het waren ankerplaatsen voor arme zielen, die met hun gedachten elders waren. Die pensions zijn verdwenen, maar hun publiek niet ! Ga in een willekeurig Novotel ergens te lande dineren in het hotelrestaurant en je ziet ze : heren alleen en ook wel een enkele dame alleen, zich bezighoudend met lectuur of de laptop en allemaal aan dezelfde dagschotel. Dat heb je met een groot land ! Hier bij ons kunnen zakenreizigers dezelfde dag nog terug naar huis. Al moesten ze vroeger wel goed uitkijken, want autobanen waren er niet, zodat het toch een heel gedoe was. 

Kamers voor reizigers was een instituut. Net zoals er overal te lande rijkswachtkazernes waren - om de doorbrave bevolking in de hand te houden -, was dat ook het geval met pensions voor reizigers. Cultureel erfgoed is misschien te veel eer, maar er mocht best een film aan gewijd worden. Claude Lelouch bijvoorbeeld, die had dat zeker gekund. Fawlty Towers trekt het dan weer in het belachelijke, maar, uiteraard, een steengoede serie. 

In tegenstelling tot die reizigers waren wij niet eenzaam, integendeel. Het was de periode van het verkennen van elkaar, van het opzetten van een eigen huishouden, van het verkennen van Frankrijk en we leerden ons schoolfrans in de praktijk te brengen. Een frans brood bleek een baguette te zijn en een pintje een demi. We leerden ook eten : daube, cassoulet, bouillabaisse, ratatouille, pan bagnat, quenelles de brochet, pieds et paquets, maar, hm, dat laatste was wat minder. We maakten in een hotel zelfs kennis met het instituut van de voiturier, die ik plechtig de sleutels overhandigde van ons vuil en overladen Fiatje. 

Ik had altijd compassie met die eenzame reizigers. Saaie routine en slapen in de vreemdste steden en stadjes, terwijl thuis de vrouw lekker kookt en de kinderen naar hun papa vragen. En dan de auto’s van toen. De meest memorabele was een Citroën die je met een zwengel aan de voorkant moest opdraaien. Een enkeling had een chauffeur, maar die zat niet aan dezelfde restauranttafel. Had wel eens de neiging naar zo’n persoon toe te stappen voor een gesprekje. Wie bent u, waar komt u vandaan, wat verkoopt u ? Mijn toen nog prille echtgenote weerhield me daarvan, gelukkig maar. Die Fransen zijn daarop niet aanspreekbaar, ze zouden zich beledigd voelen. Om toch iets van begrip te tonen, groette ik hen dan maar ostentatief : bonsoir monsieur, bonne nuit ! 

In ons bewustzijn staat op hotel gaan gelijk met vakantiepret. Dat is meestal ook zo. Maar er is ook een zakenpubliek dat hotelkamers haat en er nochtans toe veroordeeld is. Voetbaltrainer Raymond Goethals zat twee jaar op hotel, toen hij Olympique Marseille trainde en ermee Europees kampioen werd. Op de duur mocht Raymond aanschuiven aan tafel bij het personeel ! En we kennen een Nederlander, die jaren aan een stuk op hotel zat, in Duitsland, VS en China. In China had hij een hotelkamer maar helemaal geen conversatie. Hij at ook niet in het hotel, vertrouwde dat chinees eten niet, ging elke avond naar de enige Italiaan in de stad. Na een jaar bood de hotelmanager aan de muur tussen twee kamers te slopen, zodat hij wat ruimte kreeg. Hij trouwde driemaal, ja, kan niet missen. En wil nooit nog op hotel. 

Een omgekeerd verhaal. Een erfgename van een Nederlands concern woonde jarenlang met haar dochter in een Van der Valk-hotel ! Je van niets wat moeten aantrekken, altijd bediend worden ! Maar evenmin privacy, je weinige spullen worden gemeengoed voor de schoonmaaksters. En zo onpersoonlijk. Die dame zou ik oprecht graag ondervragen. Waarom deed zij het ? Valt hier een nog onbekend persoonlijkheidstype te detecteren ? 

Kamers voor reizigers zijn er altijd geweest en zullen er altijd zijn. Men heeft het wel eens over het oudste beroep ter wereld. Komen de kamers voor reizigers in aanmerking ?

Herman van Schoten, Schoten, 31/05/2018.
Alle rechten voorbehouden : vanschotenherman@gmail.com.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten