De heer Perkins (1) is een tevreden gareelloper. Dat zegt hij van zichzelf. Hij leidt een gepland leven van routine en voorspelbaarheid en vaart er wel bij. Geloof me, zei hij in een ongewone bui van openheid, er gaat niets boven sleur en regelmaat voor wie zijn gemoedsrust wil bewaren. De heer Perkins neemt al 36 jaar 5 dagen in de week de trein van 8.02 uur naar Londen. Het is het begin van een fantasieloze dag van gewoontes en vastomlijnde procedures. Nooit zou het in hem opkomen uit de band te springen, laat staan op zijn werk een graai uit de kas te doen. Hij is de betrouwbaarheid in persoon, een baken in de maatschappij. Hij wordt gewaardeerd en het zal wellicht niet lang meer duren voor hij een medaille krijgt. Zijn omgang met de medemens is formeel en beleefd, afstandelijk en beschaafd. Tussen de middag gaat hij naar de kantine, waar hij, aan een voorbehouden tafeltje alleen, de dagschotel tot zich neemt. Dat was een zeldzame verandering in zijn gewoonten want jarenlang bracht hij zijn trommeltje met boterhammen mee naar het werk. Ook de dagschotel is voorspelbaar vermits een vast recept voor elke dag van de week. Het meest kijkt hij uit naar de visdag, het minst naar de hamburger met friet, dat is toch meer iets voor de jeugd, wier smaak nog niet ontwikkeld is. ‘s Avonds, terug thuis, zet zijn echtgenote hem steevast hetzelfde glaasje sherry voor en dan vraagt hij belangstellend: schat, wat heb je vandaag klaar gemaakt? Een overbodige vraag want eveneens voorspelbaar elke dag van de week.
Meer kwam je niet te weten over zijn huiselijk leven. Hoe was zijn vrouw, had hij kinderen, een eigen huis, gingen ze op vakantie, een hobby? Bewust of onbewust doet hij de kloosterlingen na met hun vast patroon van werken en bidden en eten op dezelfde gezette tijden, een recept voor lang leven! De heer Perkins is nochtans niet ongevoelig. Zo kan hij plots uitroepen: de asperges zijn er weer, heerlijk! Is hij een saaie man? Zekerheid is weinig spannend en kan eentonig en saai overkomen voor wie de voordelen niet begrijpt. In zijn kleine dorp is hij een geziene figuur door zijn degelijk voorkomen en positie. Alle nieuwerwetse ontwikkelingen ten spijt, hier heersen nog zekere traditionele waarden. Hij kan met de meeste mensen overweg en hij doet ook aan vrijwilligerswerk: penningmeester van de fanfare. Tweemaal per jaar loopt hij mee in de optocht, achteraan, achter de muzikanten, bij het bestuur. Hij let op de kleintjes en weet met zijn zakenrelaties geld los te weken voor nieuwe instrumenten en uniformen. Maar het blijft allemaal aan de oppervlakte, geen gedoe met persoonlijke ontboezemingen, geen drank ook buiten het dagelijkse aperitiefje, matigheid in alles en God als beschermer. Een goede observator zou misschien een zwak voor dames vaststellen, hij praat er doorgaans langer mee dan met mannen en ze lijken hem te charmeren, maar het blijft bij koetjes en kalfjes. De heer Perkins is, in zijn soort, een heer van stand.
De heer Perkins is het prototype van een verdwijnende mensensoort. En niemand is al op het idee gekomen deze soort voor uitsterven te behoeden, laat staan subsidie aan te vragen, er een voorbehouden terrein voor af te bakenen en er een natuurfilm over te maken. Dat is betreurenswaardig. Men zou kunnen trachten achter zijn uiterlijke vertoon te komen, te zoeken naar de mens achter de man, naar beweegredenen, een geheim leven misschien. Want figuren als de heer Perkins zijn ook maar mensen en ze ondergaan ongetwijfeld ook de beproevingen van het leven, net als iedereen. Vroeg of laat zal het ook in zijn leven gestormd hebben, zullen emoties hoog zijn opgelaaid, zal hij het misschien hebben uitgewerkt op zijn vrouw, zal hij ten prooi zijn geweest van verlangens naar verre horizonten en een avontuurlijk leven. En zal hij gefaald hebben, ook net als iedereen. Maar je komt het niet te weten, het wordt allemaal verborgen achter routines en procedures. Rituelen en ijzeren discipline behoeden hem voor zwakheid, wat hij zich niet toestaat. Hij is een mensensoort op zich!
Hoe anders is het gesteld met wat vandaag het dominante menstype lijkt te zijn in de openbare ruimte! Rusteloos, op verandering uit, voorthollend zonder doel, in de ban van sensatie, van het nieuwe en het onverwachte. Ze jagen zichzelf vooruit, zien anderen nauwelijks staan, veranderen om de haverklap van werk, woonplaats en partner en engageren zich nergens; verantwoordelijkheid is hen vreemd. Ze zijn niet zoekende naar zin, leven alleen nu en voor zichzelf, pakken het moment en zijn verslaafd aan actie en lawaai. Ze telefoneren de hele tijd, dragen hun mobieltje voor zich uit en begraven zich erin op tram en trein, zodat ze niet aanspreekbaar zijn, zeker niet met ook nog zo’n dingetjes in de oren. Ik kwam op het idee zo’n jongmens aan te spreken en ik deed het. Het was op de trein, ik gluurde tot ik mijn kans zag, want hij deed zijn oortjes even uit voor de conducteur en toen zei ik plompverloren: Mag ik u eens wat vragen? Ja hoor, klonk het opgewekt. Leest u wel eens een boek? Ik kreeg prompt een antwoord, lachend: nooit! Ik lees nooit en dat is het enige verschil met mijn vriendin, ze doet niet anders dan lezen! Maar voor de rest komen we goed overeen en dat is het voornaamste, ja, het zit gewoon goed tussen ons!
Ik feliciteerde hem maar dacht er toch het mijne van. In gedachten zag ik zijn vriendin peinzen over hun relatie. Ik vermoedde dat dit kleine verschil wel eens tot een groot verschil zou kunnen uitgroeien. Want het gaat niet om een hobby, maar om een manier van zijn. Beschouwend in het leven staan ipv altijd weer actie actie actie. Ik zag het al voor me, zijn vriendin die op een goede dag afscheid neemt en hij, die berustend aan zijn omgeving verklaart: ja, we waren uiteen gegroeid.
Beschouwers en doeners, je hebt ze beiden nodig. Zonder actieve mensen vallen de raderen van de maatschappij stil. Filosofen en intellectuelen anderzijds zijn eveneens nodig, zij houden de vinger aan de pols: zijn we nog goed bezig? Maar het zijn niet zij die de vliegtuigen in de lucht houden, het gezondheidssysteem organiseren, leger- en politie-eenheden bemannen of met de vuilkar rondgaan. Ieder zijn plaats dus, maar wel met wederzijdse waardering! Bij die doeners heb je, wat mijn insteek van vandaag betreft, twee soorten: deugdzamen en zelfgenoegzamen. De deugdzamen werken voor de toekomst van hun gezin en engageren zich ook nog in de samenleving. Zij doen vaak aan vrijwilligerswerk. Vrijwilligers houden de samenleving draaiende, Vlaanderen leeft ervan. Voor hen heb je alleen maar groot respect en het is hoopvol voor de toekomst. De tweede soort draagt weinig bij, ze leven voor zichzelf, kijken niet om en kennen geen solidariteit. Het zijn egotrippers, conformistisch ingesteld: ze aanvaarden kritiekloos de maatschappij zoals die is, vechten voor hun plaats naar omhoog en denken niet aan anderen, noch aan morgen. Je komt ze meer en meer tegen, ook in je eigen woongemeenschap. Ik let er scherp op. Aanvankelijk zei ik bijvoorbeeld luidop goeiedag tegen iedereen, maar ik heb het afgeleerd, ik loop sommigen straal voorbij. Solidariteit is wederzijds of niet, toch?! Als ze in nood verkeren, zou ik ze dan helpen? Dat weet ik niet, dat zal op het moment zelf moeten blijken. Ik sta nochtans open voor mensen met of zonder problemen, ik houd contact en luister naar ze. Zonder menselijk contact trouwens kan ik niet leven, ik heb het nodig. Maar die egotypes herken ik van ver, ik wil er niets mee te maken hebben.
Ik had hierover graag met de heer Perkins van gedachten gewisseld. Want hij is bepaald niet een in slaap gevallen oude sukkel, daarvan getuigen zijn ironie en zelfkritiek: een tevreden gareelloper. Het intrigeert me want het licht een tipje van de dikke sluier over zijn tweede natuur. Misschien is die tweede natuur zijn eerste, echte natuur en camoufleert hij zich de hele tijd omwille van het laddertje omhoog in zijn werk en in de maatschappij. Zou ik hem durven confronteren met het oude spreekwoord alleen arenden en kruipende dieren bereiken de top van de Himalaya?! Die beeldspraak zou hij zeker meteen vatten - ofschoon er tegenwoordig files op die berg staan! - en het zou een klik tussen ons kunnen teweegbrengen. Wie weet schuilt er wel een rebelse natuur onder de schone schijn van zijn model-burgerschap. Zou hij zijn gladgeschoren kin niet wat graag inruilen voor een opstandige stoppelbaard? En zijn stropdassen verknippen voor een lapjesdeken of een collage? Misschien zou hij maar wat graag uit de band springen! Al was het maar op een kinderlijke wijze: publiek friet eten uit een puntzak op de kermis! Of luid roepend en op de balustrade kloppend de renners aanmoedigen in de Scheldeprijs en daarna een Duvel naar binnen slaan? Misschien zelfs stiekem dromen van een bom onder de politieke hoofdkwartieren van dat gesubsidieerde profitariaat? Maar misschien is hij een spion en die zijn, als bekend, meesters in camouflage. Ik zou hem diplomatisch benaderen, met korte gesprekjes over economie en wereldpolitiek en dan stilaan overschakelen naar muziek en kunst en reizen, waardoor ik misschien zijn belangstelling zou wekken. Dan zou ik mij voorstellen: ik ben Herman en hoe? Zeg maar William, zou hij me onderbreken en daarmee zou het ijs gebroken zijn. En langzaam zou ik zijn verdedigingslinie afpellen, tot hij schik krijgt in onze contacten.
We kunnen vrienden worden, dat voel ik fijn aan.
Noot:
(1): personage uit Foxley, een verhaal van Roald Dahl.
Herman van Schoten, Schoten, Vlaanderen, 05/10/2025.
Alle rechten voorbehouden: vanschotenherman@gmail.com.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten