Translate

95. HANGOUDEREN.

Ik ben een hangoudere !
In elk geval qua overtuiging, in de praktijk is dat nog wat minder.
Voor de goede orde, er zijn twee soorten ! En het is de eerste soort die de negatieve beeldvorming heeft veroorzaakt. Het zijn de ouderen die de winkelcentra bezetten. Ze opereren individueel en in kleine groepjes. Hun kenmerk is verveling. Ze sloffen langs de winkelpanden, alsof ze op weg zijn naar de galg. Hun tred vertolkt hun bestemming : het einde. Ze drukken zich dicht tegen de etalages aan, het hoofd licht gebogen en slepen zich gedachteloos voort, althans dat is toch wat je aan hen kan aflezen. Ik ben wel eens in de verleiding gekomen om er eentje aan te spreken, maar deinsde daar toch voor terug. Iemand die zijn balans en eindafrekening heeft opgemaakt, moet je zijn laatste slakkengangetje gunnen, zodus. Maar je bent wel benieuwd of ze nog een stem hebben en ogen om je aan te kijken, of ze nog aan te porren zijn of uit te dagen. Zoals je als kind kevers ving, ze in een stekkendoosje stopte en ze met een stokje aanporde. In kleine groepjes bezetten deze sombere figuren ronde punten in het winkelcentrum of ze hebben zich geposteerd voor een groot muurbord, waarop alle winkels met nummer, specialiteit en ligging zijn aangegeven. Je zou verwachten dat ze ook de krantenwinkel bezet houden, op dezelfde manier als kinderen zich in de afdeling stripboeken van een warenhuis installeren terwijl de ouders de boodschappen doen. Toch is dat niet het geval terwijl je toch zou verwachten dat het gratis kennis nemen van de wereldgebeurtenissen een aangenaam tijdverdrijf is. Niet dus, wat alleen maar bevestigt dat ze uitgeblust zijn. Niets interesseert ze nog en daarom brengen ze hier hun lege dag door, nog wat zielloosheid toevoegend aan zo’n winkelcentrum, dat daarvan toch al ruim voorzien is. Treedt het bewakingspersoneel tegen hen op ? Neen, dat vermocht ik niet vast te stellen. Ze doen dat wel tegenover luidruchtige jongeren en graffitikunstenaars.
Deze categorie hangouderen, de lezer zal mij begrijpen, daar heb ik geen voeling mee. Nochtans zijn deze levensmoeë medeburgers geen criminelen, geen pre-criminelen en al helemaal geen parallelle criminelen. Ik voel er een zeker ontzag voor. Door hun manier van zijn en zich gedragen tonen ze zich onthecht en immuun voor alles en iedereen. Alle draden, waarmee de samenleving hen levenslang aan het lijntje heeft gehouden, zijn doorgeknipt. Ze zijn eindelijk vrij maar het is een negatieve vrijheid. Niets kan hen nog wat schelen en ze zijn op die manier onaantastbaar geworden. Dat verdient toch wel enig respect. Ik wil er niet mee worden geassocieerd en daarom zet ik er een flinke stap in, telkens ik zo’n exemplaar in de verte ontwaar. Ook nu heeft de commercie de ogen in de zak. Een beetje vooruitziende begrafenisondernemer zou hier kaartjes uitdelen, toch ?
Hoe anders ligt het bij de positieve variant ! Deze kom je in onze contreien weinig tegen en dat heeft te maken met klimaat en cultuur. Daarom is mijn vakantieland Portugal een ideale humus voor deze mensensoort ! Ze troepen hier niet samen in koele, flitserige winkelcentra, maar op en rond het lokale marktpleintje van hun dorp of gehucht, waaraan ze leven en sfeer geven, het hele jaar door want goed weer is er meestal. Het handelt uitsluitend om senioren van het mannelijk geslacht. Dat hoort blijkbaar zo. Je kan veronderstellen dat de mannen hier hun solidariteit beoefenen en hun herinneringen ophalen, terwijl de vrouwen het huis schoonmaken, de was doen en het eten bereiden. Een eerbare want traditionele rolverdeling, toch ? Weliswaar anderscultureel, maar dat moeten we aanvaarden, leerde ik van onze linkse intellectuele roergangers.
In mijn fantasie zie ik in zo’n Portugees dorp altijd weer het volgende. Het zijn volkse figuren in tot op de draad versleten kleren, hier geboren en getogen, elkaar kennende van de schoolbanken en van dezelfde kwajongensstreken, met een beroepsverleden van boer, bakker of schoenmaker, met hetzelfde kleine pensioen, en begiftigd met dezelfde gave van berusting.
Ze vinden elkaar ’s ochtends al rond de klok van 10 en hebben dan een volle, beloftevolle dag voor de boeg. Dat doen ze met staren, becommentariëren van alles wat beweegt, het bespreken van de lokale roddels en vooral het dominospel. Daar gaan ze fanatiek en soms luidruchtig in op, jaja, deze baasjes zijn nog niet suf. Rond zo’n tafel van een viertal spelers troept nog een groepje omstaanders samen, die geconcentreerd het spel volgen, maar niets zeggen. Deze haast rituele bezigheid wordt onderbroken door de klok, die hen naar huis maant voor het warme middagmaal. Daarna zie je ze een poos niet meer. Is het in de namiddag te warm ? Geven ze zich over aan een dutje ? Maken ze van de gelegenheid gebruik om hun vrouw de mantel uit te vegen ? Hoe dan ook, ik heb het bruin vermoeden dat die vrouwen slim, op tijd en subtiel hun uitgediende echtgenoot een hint geven om maar weer te vertrekken, naar de namiddageditie rond de kiosk of op het terras van een horecazaak. Deze uitbaters leggen dit vaste cliënteel geen strobreed in de weg, ofschoon ze niets gebruiken. Nu hult men zich in stilzwijgen, vermoedelijk ter bevordering van de spijsvertering. Dan komt toch weer het dominospel tevoorschijn. Voor de goede orde moet worden vastgesteld dat deze Portugese variant van hangouderen zich niet begeeft aan jeu de boules, wat een voorrecht is van hun Franse collega’s. Hun dagelijkse verschijning, hun leeftijd en hun saamhorigheid getuigen hier in hun samenhang van een stuk lokale geschiedenis. Voor de bevolking vormen zij tevens een soort informele burgerwacht, want ze hebben alles gezien.
Nu mijn probleem. Ik zou daar toch zo graag bij gaan staan, mee staren, mee wijzen naar auto’s en voorbijgangers, bovenop de arbeiders gaan staan die bezig zijn met het aanleggen van een voetpad en hen constructief een betere tegel aanwijzend of een voeg met te weinig specie. Toekijken in de tweede cirkel op het dominospel zou al een hele eer zijn, want doordringen tot de eerste rij zou van een ongehoorde onbeschaamdheid getuigen. Ik voel mij toch al een vreemde, een indringer, een buitenstaander. Ik kan niet meepraten over het harde leven vroeger op het veld en al evenmin over het leven onder Salazar of over de eerste auto en mijn huid is niet getaand en ik spuw niet de hele tijd. Ik durf het niet en ik wil het ook niet want het zou aanvoelen als ongenood aanschuiven, zoals aan een Duitse of Oostenrijkse Stammtisch, dat doe je niet. En de taal natuurlijk. Ik kan niet mee in hun dialect, dat hen verbindt en zo strijdig is met het officiële Portugal, dat beweert dat er geen dialecten bestaan, buiten dan het Mirandês. En de verstaanbaarheid van hun rauwe klanken wordt nog bemoeilijkt door het ontbreken van meerdere tanden, een aanpassing die te veel van me zou vergen.
Het is mijn betrachting om ooit te worden uitgenodigd tot hun kring. Ik oefen reeds in de voorwaarden van bescheidenheid, traagheid en een voorraad gemeenplaatsen, waardoor ze zich bevestigd zouden voelen. Ze leven in het verleden en getuigen daarvan in het heden. Dat verleden moet worden gekoesterd.
Daarom vormen zij een soort cultureel erfgoed. Een subsidieaanvraag zou ik van harte steunen.
Herman van Schoten, Lagos, Portugal, 04/02/2018.

alle rechten voorbehouden : vanschotenherman@gmail.com.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten