Translate

93. EEN HUWELIJK OP SANTA MARIA.

Je bent er dan eindelijk. Santa Maria is een klein eiland ten zuidoosten van het Azoren-eiland São Miguel. Daar ligt ook de hoofdstad van de archipel : Ponta Delgada. Santa Maria valt buiten de toeristische routes, je moet er echt naartoe willen. Er is in het zomerseizoen een rechtstreekse vlucht eenmaal per week uit Lissabon. Het is in feite een tussenstop op de route naar Ponta Delgada.



De vlucht uit Lissabon met SATA-Air Açores verloopt vlekkeloos. Eenmaal aangekomen is het wachten op de bagage. Dat is bijna een familiaal gebeuren. Passagiers kennen en begroeten het personeel, de bagageband van 10 m. lengte stelt niets voor, de koffers komen er zo aan. Buiten wacht de shuttle van het hotel. Na vijf minuten zijn we ter bestemming. De chauffeur ziet op die korte tijd kans zijn oorlogsverleden in Guiné uit de doeken te doen, hij ziet het nog elke dag voor zich : 24 maanden en 18 dagen in Guiné meneer, onder Salazar, twee jaar van mijn leven meneer. Ik weet niet goed wat te zeggen en verzin maar wat. En zonder vriendin of vrouw ? Hah !, reageert hij luid en instemmend, zo van eindelijk een klant die mij begrijpt. In het hotel duikt onverwacht Laurinda op. Ze zou ons de volgende dag oppikken voor een eilandtoer, maar ze stond erop ons nu reeds te verwelkomen. We kennen haar via mail. Op een vorige reis bezorgde zij ons logies in het huis van haar schoonouders op het eiland Faial. Nu zien we haar in het echt.
Santa Maria is het op één na kleinste van de negen eilanden van de Azoren. Het is het eerste stipje land dat opduikt, als je, op weg naar Amerika, deze richting uitgaat. Het ligt 1.400 km. ver weg uit de kust van Lissabon en op 3.900 km. van New York, het hangt zo’n 102 km. zuidoostelijk onder het hoofdeiland São Miguel, het meet maximaal 17 op 9,5 km. en er wonen 5.500 mensen. Ooit leefden er zelfs 15.000 mensen maar de emigratie naar Canada en de VS heeft het eiland leeggezogen. De Marienses trokken vooral naar Toronto en Boston, terwijl de emigranten van Madeira bijvoorbeeld vooral naar Venezuela en Zuid-Afrika trokken en de continentale Portugezen altijd een voorkeur hadden voor Parijs en Luxemburg.

Er staan nochtans veel meer huizen dan nodig is voor deze kleine bevolking. Dat zijn huizen, vaak groot en goed onderhouden, van uitgeweken Marienses. Het toeristisch seizoen begint en eindigt met de komst en het vertrek van deze uitwijkelingen. Mijn vraag of je dan in het lange, dode seizoen, niet voordelig zo’n huis kan huren, wordt door Laurinda negatief beantwoord. Het is hun huis, niemand komt erin, behalve de vertrouwenspersoon, die de sleutel heeft. Je kan je er iets bij voorstellen. Jaar in jaar uit in den vreemde en dan een paar weken per jaar terug naar huis, naar hun thuis.

Het schaarse toerisme betreft haast uitsluitend natuurminnaars, wandelaars, rustzoekers. En ook inwoners van andere eilanden want hier zijn stranden. Het is aangenaam toeven hier, het is allemaal nog zo gewoon, de mensen zijn vriendelijk en lijken oprecht geïnteresseerd. Maar die vriendelijkheid is toch wel opmerkelijk want eilandbewoners zijn in onze ervaring nogal op zichzelf en zelfs stuurs, bijvoorbeeld op het ver afgelegen eiland Flores. Laurinda kent de verklaring. Door de komst van de Amerikaanse basis zijn de mensen hier al vroeg in contact gekomen met de buitenwereld, de mentaliteit is opener. De mensen zijn haast dankbaar dat je hun plekje in de oceaan bezoekt en vragen telkens weer wat je van hun eiland denkt. Ik antwoord daar altijd ernstig op. Eerst kijk ik even geconcentreerd weg, trek dan de wenkbrauwen op, kijk de vragensteller recht in de ogen en ontrol mijn vonnis : prachtige natuur, open mensen, alles nog echt en origineel. Maarrr : de vochtigheid !  En dat wordt dan helemaal beaamd.

Het eiland had en heeft enkele internationale functies. De eerste is het vliegveld met de langste piste van de Azoren en dat komt door het vlakke reliëf aan de westkant van het eiland. De piste werd aangelegd onder dictator Salazar in de tweede wereldoorlog en in het geheim, want Portugal was officieel neutraal. De Amerikanen gebruikten het eiland als bruggenhoofd voor hun expedities richting Duitsland. Hangars voor tijdelijke huisvesting, nu verhuurd aan lokale mensen, herinneren daaraan. Later verhuisden de Amerikanen naar Terceira, waar ze nog altijd zitten. De reden voor de verhuis naar Terceira was de mogelijkheid van een diepzeehaven in de baai van Praia da Vitória, zodat lucht- en zeemacht samen zaten. De tweede belangrijke functie van Santa Maria is het volgstation voor lucht- en ruimtevaart. De vliegtuigen die de oceaan oversteken, worden hier gevolgd voor de hele westerse Atlantische oceaan. En voor satellieten is het tevens een grondstation. De Concorde heeft hier ooit proefvluchten uitgevoerd, met kapotte ruiten in de huizen tot gevolg. En Airbus doet hier uitgerekend deze week proefvluchten met een nieuw toestel, de piste is lang, er is weinig verkeer, je kan hier wat testen en uitproberen.

Al deze activiteit brengt toch wat bedrijvigheid met zich mee, zou je veronderstellen. Mis. Er is niets te doen. De luchthaven ontvangt dagelijks twee kleine vliegtuigen uit het naburige Ponta Delgada (São Miguel) en één SATA-vlucht per week uit Lissabon. Maar curieus genoeg staan hier ook vluchten aangekondigd naar St. John’s, Boston en Caracas. Groot vraagteken. Blijkt dat die hier alleen voor een technische stop binnenvliegen, bijtanken en zo. Het is randactiviteit, meer niet. De mensen leven van landbouw, scharrelen wat bij in visvangst en toerisme en letten op de huizen van emigranten. Het is een kleine gemeenschap waar iedereen zowat iedereen kent en dat bepaalt uiteraard de sfeer en de verhoudingen. Onderlinge verstandhouding is hier verplicht !

Laurinda meldt zich keurig op tijd. Ze neemt ons in haar aftandse autootje mee voor een dagtrip. Dat doet ze wel meer met toeristen, het is tegenwoordig haar broodwinning. Maar door onze vorige contacten wordt het meer dan een geprogrammeerde rondrit. Ze slooft zich uit om ons werkelijk alles te laten zien. Het contact is spontaan en grappig, het is een lachemeid. Laurinda voert ons omlaag naar dorpen aan zee, waar de weg ophoudt, zoals Anjos en Maia. En toont vanuit de hoogte haar eigen huis, in Norte, dat ze verhuurt, ze is er fier op. De ligging, afgelegen en open en bloot in de schitterende natuur, is wonderbaarlijk mooi. Maar als het waait, zal je binnen ook haast worden weggeblazen. Ze toont ons de baai van São Lourenço, die in de toeristische folders staat en de Algarve van de Azoren wordt genoemd wegens het lange strand. Daar eten we een middaghap in openlucht en het dessert is bijzonder : een halve meloen, hier gekweekt, Sappig tot en met. Laurinda toert rond en blijft rondtoeren, eerst naar de rode woestijn, een merkwaardige plek van een paar honderd meter in het vierkant, dan naar het hoogste punt van het eiland, de Pico Alto, op 587 m. hoogte. Hier heb je een panoramisch overzicht van het hele eiland. Nu voert ze ons naar een uitzichtpunt, waar een uitkijkpost voor walvissen was gevestigd. Als men walvissen zag, werd luid baleia, baleia geroepen en haastten de jagers zich naar hun eenvoudige sloepen om op jacht te gaan. De aanlegsteiger is goed te zien en ook de walvisfabriek, een ruïne die te koop staat. De dag loopt naar zijn einde, ze brengt ons langs panoramische wegen en doorheen een bochtige bosroute terug naar het hotel. Er is volop drukte in het hotel, men sleept tafels en stoelen aan, hier wordt een feest voorbereid !

De volgende ochtend is de grote receptieruimte omgetoverd tot een feestzaal. De tafels zijn met extreme zorg gedekt, met tafellakens tot op de grond, plechtig allemaal. En verder een persoonlijke menukaart, een foto van het paar, bloemen, lampjes en strikjes, het kan niet op. Een foto-album ligt al ter inzage en er wordt een podium gemonteerd om te poseren met het bruidspaar.

Wij zijn niet uitgenodigd en gaan op pad. In het stadje passeren we een kleine Peugeot met een enorme strik op de motorkap en lawaaierige blikjes vastgemaakt aan de uitlaat. Op de achterruit staat in grote letters een pathetische bekentenis : CHALITA en JOANA : WE HEBBEN DE RINGEN AL GEGEVEN !

Onze wandeling begint aan de kleine haven onderaan het stadje. Dat haventje was goed beveiligd en dat was ook nodig. Van de 15° eeuw af was het eiland doelwit van zeerovers en piraten, Spaanse, Franse en Engelse. Het meest berucht waren de Algerijnse piraten, die vrouwen en kinderen meevoerden om hen als slaaf te verkopen op Arabische markten. Geleerd door die harde realiteit, werd het haventje versterkt met een fort en werd vreemd bezoek argwanend bejegend. Zo kreeg Colombus hier een vijandige ontvangst, toen hij, na zijn ontdekking van Amerika in 1493, op terugweg naar huis aanmeerde in Anjos met zijn schip de Niña. Zijn bemanning werd gevangen genomen en Colombus moest het nogal uitleggen om hen vrij te krijgen.

De kustwandeling is bijzonder mooi maar lastig, altijd op en af en in vochtige warmte. We hebben deze tocht onderschat en zijn blij eindelijk een beschutte plek onder bomen te vinden, bij de uitgehakte grotten, een oase van schaduw als het ware. Twintig minuten rust, een koekje, water en even tot jezelf komen. Vanuit onze schuilplaats zien we twee kleine boten aankomen. Ze stoppen en er verschijnen mensen in duikpak aan dek. Hier wordt gedoken voor de spectaculaire ontmoeting met de mantas, een soort rog van 4,5 tot 9 meter lang, een spanwijdte van 7 meter en een gewicht tot 3.000 kg. Zij schijnen volstrekt ongevaarlijk te zijn en de duikers zelfs nieuwsgierig op te zoeken. Beweerd wordt dat ze een erotisch soort geluid voortbrengen, maar in die materie ben ik onvoldoende ingewerkt.  




De afkoeling, waarvan de duikers genieten, is ons niet gegund, we moeten verder. Het gaat gestaag, het hoofd raakt verhit, de benen moeten elke stap op de onregelmatige keien omhoog plannen om niet te struikelen. We komen op de hoogvlakte en zien een boerderij en een pad naar beneden, naar Praia Formosa, ons doel.




Maar dat pad gaat verdorie steil naar beneden naar de kust en lijkt dan weer opnieuw steil naar omhoog te gaan naar de top van een volgende kam en dan pas begint de laatste afdaling. Mijn trouwe metgezel spreekt : dit doe ik niet meer, niet ! Er zit niets anders op dan langs de boerderij, waar geen leven te bekennen is, verder te gaan op een zandweg, richting een ver dorp en daar een taxi te zoeken. Dichterbij aan een smal geasfalteerd baantje staat een jonge vrouw naast haar huis te telefoneren. We schieten erop af en vragen haar een taxi te bellen. Die moet natuurlijk wel van Vila do Porto komen. Ze monstert onze hulpeloze toestand, vraagt even te wachten, gaat het huis binnen, komt terug en deelt mee dat ze ons met haar auto zal brengen. Het zoontje komt kijken wat er gaande is. Bekaf installeren we ons in de kleine wagen, mijn eega vooraan en ik moeizaam op de achterbank, het is een auto met maar twee portieren. Ik zet mij neer en dan geeft het jonge manneke aan mee te willen, dus schuif ik op, maar daar staat een kinderzitje. En zo zit ik met dat manneke op schoot en worden we een heel aantal kilometers naar Praia Formosa gereden. Hij deelt mij opgewekt mee dat hij João heet, acht jaar is en de volgende week terug naar school gaat. Bij aankomst geraak ik amper uit de auto, zak door mijn rechterbeen en trek mij met moeite uit de auto. De vrouw ziet het en kijkt bezorgd. Ik bied aan te betalen, wat resoluut geweigerd wordt. Na een uitvoerig dankritueel nestelen we ons bekaf in de schaduw van een caféterras boven de zee en blijven daar een paar uur hangen. Een paar biertjes en een croque later kunnen we zelfs genieten van het strand en wat daar omgaat. Lokale mensen zwemmen en zonnen en spelen. Het zand is zwart en plakt aan de voeten van de baders.

Terug naar huis ? Het is nog vroeg, we kunnen nog een rondje maken met de taxi. De chauffeur van een eerdere rit wordt gebeld, hij is er al binnen de tien minuten. We vragen een ritje naar Maia, wetende dat we dan langs de bergweg moeten, waarvan een deel ingestort schijnt te zijn en waar Laurinda niet naartoe wilde. De man reageert er niet op en we vertrekken. Op een gegeven moment is de linker rijstrook inderdaad over zo’n tien meter in de diepte verdwenen. Van onze rechter rijstrook blijft zeker 2/3° over, hij rijdt voorzichtig langs het mobiele hek, het is gewoon geen probleem. In Maia kan ik hem verleiden tot een café-bezoek. Het is plezant met de oude mannekes en de oude uitbaatster te praten en ze kennen de chauffeur natuurlijk. We merken op dat hier toch wel enkele grote villa’s staan. Van emigranten, klinkt het in koor. En ze vertellen dat dit dorp zeker 100 huizen telt, maar dat er daarvan na het zomerseizoen maar zeven permanent bewoond zijn. Die zeven letten op de andere huizen van de dorpsgenoten uit de VS en Canada. De chauffeur heeft er plezier in, hij wil ons nog een extra rondje rijden naar de waterval van 105 m. hoog, maar die hadden we al gezien met Laurinda. Naar huis dus. In het hoofdstadje slaan we ogenschijnlijk een verkeerde richting in. Plots stopt de auto en fier wijst de man : Hier wonen wij ! En dat daar is mijn vrouw, die kennen jullie wel van het hotel ! Ze komt meteen toegelopen en reageert enthousiast. De dochter van 14 wil ook weten wat er gaande is en moet zich bedwingen om het hoofd niet door het raampje naar binnen te steken. We rijden door, de man wijst nog op een mooie, kleine villa. Te koop, net iets voor jullie, lacht hij, dan worden we buren. We worden aan het hotel afgezet en rekenen af. De prijs van deze rit durf ik niet te vermelden, zo goedkoop.

De parking is bomvol, de reserveparking ook, het feestvolk is aangekomen. Het lopend buffet loopt zelfs al naar het einde. Mannen in wit hemd en stropdas - jasje toch al afgelegd - , dames in vol ornaat in het lang en met vele en chique juwelen, een paar verveelde mannen die afleiding zoeken in hun smartphone en kinderen, die ondanks hun feestpak pret maken als kinderen. We kijken geïnteresseerd rond maar sluipen bezweet en in onze bergschoenen dan toch maar naar de kamer. In het voorbijgaan loeren we binnen in de ontbijtzaal, waar een enorm dessertenbuffet is opgesteld. Een dame op leeftijd hangt tegen de toegangsdeur. Ze werpt ons een lodderige blik toe en doddelt, met doorrookte stem en een tong stijf van de gin-tónico : take what you want guys. Haar schitterende zijden jurk kan de schijn niet redden.

Nu snappen we het. Emigranten ! En die hebben verlangd dat hun kinderen zouden trouwen op het moedereiland van de ouders. Het moet toch wat zijn, uit Toronto of Winnipeg overkomen voor de jaarlijkse reünie met het thuisland en daar dan je kinderen zien trouwen. Maar de meeste emigranten lijken ons aan de oudere kant. Dat klopt, weet een hotelbediende, de jongeren zijn niet meer zo gehecht aan het kleine eiland van hun ouders. Er is geen dansfeest en geen lawaai. De gesloten tussendeuren houden het bovendien voor ons leef- en slaapbaar, en de tuin is blijkbaar verboden gebied voor de feestvierders om de andere gasten niet te storen. De volgende ochtend bij het ontbijt is de hele feestzaal al opgeruimd. Iedereen is ook al verdwenen, waar is dat grote gezelschap naartoe want ’s nachts zijn er toch geen vluchten ?!  O ja, naar hun eigen huizen natuurlijk ! Ik hoop wel nog in de ontbijtzaal de restanten van het dessertenbuffet aan te treffen, maar noppes, alles opgeruimd. Dan verschijnen Chalita en Joana, nu in sportieve tenue, ze hebben hier blijkbaar overnacht. Wat zijn ze piepjong. Onze beurt om te feliciteren en hen een rijk en gelukkig leven toe te wensen. Met veel kinderen, wil ik er nog aan toevoegen, maar een por in mijn zij doet mij deze stichtende woorden inslikken.

Laurinda haalt ons op voor de luchthaven. Ze reageert gespeeld kwaad als we haar ons avontuur langs de zuidkust vertellen. In de volle hitte van de dag, toeristen zeker ?, plaagt ze. En ze neemt ons nog mee voor een laatste korte rit langs het haventje. Aan de luchthaven wijst ze op de twee verkeerstorens. De nieuwe in beton pal naast de oude in hout. Het is een aandoenlijk gezicht. De oude wordt gerenoveerd, weet ze. Tot binnenkort, zegt ze terwijl ze ons diep in de ogen kijkt, ons nog een boekje over het eiland meegeeft en er gekust wordt. Ze beseft dat we hier niet zo vlug zullen terugkeren. Maar het eiland heeft iets.

Het is nog echt.

Herman van Schoten, Ponta Delgada, Azoren, Portugal, 14/08/2012.

alle rechten voorbehouden : Herman van Schoten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten