Translate

100. VAN DE KANGOEROE, DE COMPONIST EN DE DIERENTUIN.

We gaan naar de Zoo, zeggen ze in Antwerpen. En dus gingen we naar de Zoo. Het was lang geleden. Ooit had ik een jaarabonnement. Dat heb ik, geloof ik, vijf keer gebruikt. De Zoo stond mij tegen. Beestjes kijken achter tralies. Ik heb niets met de Zoo. Het klikt niet tussen ons. Ik loop er wat doelloos doorheen, blijf gefascineerd staan kijken naar de spelende en pletsende zeehonden en naar de ongelooflijk kleurrijke vogels.
Aan giraffen en olifanten heb ik een hartsgrondige hekel. Giraffen zijn te groot, olifanten ook, zij vernielen alles en dan de drollen die ze produceren. Slangen zijn eng. Dan heb je nog diertjes die zich zo verbergen dat je je geld zou willen terugvragen. Van tijgers en leeuwen heb ik schrik, die lijken te denken hoe unfair het is dat ze niet bij je kunnen.
Terug thuis vraag ik me dan af wat ik er prettig aan vond. Het antwoord is altijd hetzelfde : de mensen. Op kop de kinderen natuurlijk, heerlijk. Hun spontane verbazing en opwinding en nadrukkelijk ongeduld : mama, kijk ! Kijk dan toch, mama ! En huilende kinderen, van schrik of omdat hun ijsje in het zand is gevallen of vanwege een standje van papa. En oudere dames, die de Zoo als hun achtertuin beschouwen.
Hier zou de Jean nog moeten snoeien, ik zal t hem eens zeggen als ik hem zie.
Die draad is aan t loskomen, weet gij wie hier de bewaker is, is dat Fernand of de Çois?
Gina is ongedurig en ze staat dik, zou ze ziek zijn? Of zwanger misschien ? Wette-gij-da ?
En ze spreken dezelfde kleutertaal als de verzorgers tegen hun troeteldieren : Amedee, hoe is t vandaag ? Goed ? Ge zijt braaf eh. Allee, loop nog maar eens rond, ge zijt een flinke hoor, gaat het niet manneke, dat betert wel, allee tot straks.
Kinderachtig praten tegen wilde dieren, stel je voor, in Afrika…
Het ligt anders bij moderne dierenparken. De Apenheul in Apeldoorn bijvoorbeeld, heerlijk, zolang er maar geen aap in je nek springt. Burger’s Zoo in Arnhem is een verademing in zoo-land, men tracht het zo natuurlijk mogelijk aan te pakken. In het oceanarium van Lissabon vergaap je je aan bewoners uit alle wereldzeeën. De pinguïns genieten mijn voorkeur. Je kan er vlakbij komen en ze zijn helemaal hun waggelende zelf. Aaibaar. Daar bezwijk ik voor.
Maar nu kent u nog altijd de aanleiding niet voor mijn bezoek aan de Zoo van Antwerpen. Dat was de baby-olifant Kai-Mook. Die was al tv-vedette nog voor zij geboren werd. Met als gevolg een stormloop zodra ze naar buiten mocht. En het wàs ook ontroerend, ik moet het toegeven. Dat grote kleine ding en de beschermende houding van moeder en tante, ik bleef er een hele tijd stil naar staan kijken en had geen oog meer voor de mensen, die zich rondom mij verdrongen.
Terug thuis stelde ik met enig ongenoegen vast dat er een barst in mijn Zoo-aversie gekomen was. Die baby-olifant. Zou ik over een tijdje nog eens teruggaan om te zien hoe het met haar is ? Maar ik ga er zeker niet tegen praten, geen kleutertaal uitslaan, mij niet belachelijk maken. Een worteltje kan ik misschien wel meenemen, mag dat ?
Zo raakte mijn gemoedstoestand uit evenwicht. Was ik nu pro-Zoo of anti-Zoo ? Tegenstrijdige gevoelens en dat voelt niet prettig.
Het antwoord kwam uit een boek, onverwacht. Op een ochtend las ik op het terras onder het genot van een kop koffie een verhaal van Haruki Murakami. En plots flitste het licht. Het inzicht was geboren. Ben ik nu voor of tegen ? Oordeelt u zelf aan de hand van het volgende citaat !  
Murakami schrijft : De kangoeroe staarde de hele tijd naar de bladeren in zijn etensbak, als een componist die zijn inspiratie kwijt is (Blinde wilg, slapende vrouw, Atlas 2009, p. 115).
Herman van Schoten, Schoten, België, 17/08/2009.

alle rechten voorbehouden : vanschotenherman@gmail.com.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten